In klassieke lessen bepaal je de beginsituatie en het doel. Daarna hanteer je didactische en vakinhoudelijke principes om de ‘tussenruimte’ in te vullen. Wil je differentiëren, dan werk je andere opdrachten uit.
Strengths-based learning gaat ervan uit dat je opbouw ervoor zorgt dat leerlingen vanzelf divers gedrag vertonen. Dat hangt samen met de manier van opbouwen (associatief) en het loslaten van controle. Divers gedrag houdt ook in dat leerlingen voor zichzelf mogen differentiëren. Het grote voordeel is dat sterke leerlingen meer kunnen laten zien dan wat jij in het leerproces voorzien hebt. Dat doen ze in een provocatieve eindopdracht.
We vertrekken in deze nascholing van jouw lessen en leerplandoelen. Daar breng je er best een aantal van mee. We kijken wat de basisprincipes van lesopbouw zijn en maken enkele lessen om hiermee kennis te maken. Vervolgens herhalen we dit proces, vertrekkend vanuit bestaande lessen, eventueel uit een handboek.
Om te evalueren vertrekken we van het OICO-principe. Dat dwingt ons ertoe om te kijken wat leerlingen doen en niet naar wat ze (zouden) kunnen. Het OICO-principe vertelt niet alleen wie hoger of lager ‘scoort’ dan verwacht, maar vooral hoe ze dat doen. Dat geeft effectieve handvatten om de volgende stap te bepalen. Voor de lessen die we maakten stellen we een rubric op, vertrekkend van het OICO-principe.